zondag 15 februari 2009

Sprookje

Van een prinsesje en een roversdochter
Deel 1
Waarin ons prinsesje het met een
afdankertje moet stellen en tot overmaat
van ramp in een kredietcrisis geraakt

Er was eens een prinsesje met een heel armetierig jurkje. Ooit was het een stralende baljurk geweest, bezaaid met parels die glinsterden in de zon en zelfs de maan konden verblinden. Maar toen het prinsesje de jurk kreeg -van haar zus, die 'm weer van een nicht had- was het al een flets geval, waar hoegenaamd geen spoor van parels op te ontdekken viel. Sterker nog, de laatste tijd hadden de ratten er al verscheidene gaten in aangevreten. Dat gaf natuurlijk geen pas. Prinsessen dragen tenslotte altijd mooie jurkjes, van kant en met rozen, of doddige japonnetjes met brokaten patronen, zodat prinsen weten om wiens hand ze moeten vragen. Nee, dit jurkje was geen gezicht en vormde bovendien een groot obstakel voor het happy ever after waar een prinsesje nu eenmaal recht op heeft. Daarom ging het prinsesje op een goede dag naar een oud vrouwtje om raad te vragen.

Het oude vrouwtje woonde, zo wilde het verhaal, in een groot en donker bos, waar je simpelweg geen hand voor ogen zag, ook al was het midden op de dag. Het prinsesje nu was bang voor het donker, daarom was het zaak een lamp te vinden. Maar dat was nog niet zo makkelijk. Het prinsesje had geen geld. Haar vader, de koning, was namelijk een oude gierigaard en verzon steeds nieuwe redenen om het prinsesje geen geld te geven, zelfs geen zakgeld. Ze kon ook niemand om geld vragen, want niemand wilde geloven dat zij een prinsesje was, in dat van de ratten aangevreten jurkje en zelfs al zouden de mensen het willen geloven, dan nog zouden ze haar geen geld geven. Haar vader, de koning, die oude gierigaard, had het hele land leeggeroofd en zat nu tevreden op een stapel goud zijn zegeningen te tellen. De mensen hadden wel wat beters te doen dan de zoektocht naar nieuwe jurkjes te financieren.

Er zat voor het prinsesje niets anders op dan zelf een lamp te fabriceren, wat een hele toer was, want ze had als prinsesje geen ander vak geleerd dan prinsessig te zijn en daarmee kom je niet ver buiten het kasteel. In haar armetierig jurkjes, waar de straffe wind doorheen blies, toog het prinsesje echter naar de waterkant, nabij het kasteel en zette haar meest arrogante gezichtje op.

“Licht!” gebood zij, maar er gebeurde niets.
“Licht!” gilde het prinsesje, maar er gebeurde niets.
“Licht!!!” jammerde het prinsesje en daarbij stampvoette ze met een roodaangelopen hoofd. Het was een indrukwekkend gezicht. Het werd iets donkerder aan de waterkant. Het prinsesje besloot dat de natuur stom was en ging een potje zitten grienen omdat het licht niet naar haar luisterde. Zo werd het langzaam helemaal donker om haar heen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten